René Eijkelkamp | Trotse Dalfsenaar en SVD’er in hart en nieren
René Eijkelkamp (Dalfsen, 6 april 1964) stond in zijn schitterende carrière als profvoetballer op het veld met de groten der aarde. De zesvoudig Oranje-international maakte doelpunten in dienst van topclubs als KV Mechelen, Club Brugge, PSV en Schalke 04, maar is altijd op en top Dalfsenaar gebleven. “Ik heb het leven in Dalfsen altijd moeilijk los kunnen laten.” Een monoloog over sjotten aan de Badinckstraat, geur van handballetjes, bootcamp met Ben Rientjes en het internaat van Go Ahead Eagles.
“Aan mijn jeugd bewaar ik alleen maar goede herinneringen. Dat was alléén maar voetbal. Voor school, na school, ’s avonds na het eten. Net zo lang tot het donker werd en we thuis moesten zijn. Ik herinner me alles nog. In de klas maakten we al ploegen. Of we pootten, weet je wel, om en om spelers kiezen. Op het pleintje bij ons aan de Badinckstraat speelden we daarna urenlang. Of op het veldje bij Harrie van der Vegt, Pinda, aan de Ankummerstraat. In onze jeugd was alles op straat. Je leerde letterlijk en figuurlijk in de benen te blijven. Anders had je de poten kapot. Mijn broer Harold en ik hebben vroeger alles nagebootst, EK’s, WK’s.
Ruzies moesten we zelf oplossen. Hoefden we écht niet mee thuis te komen. Zoek het maar uit, zeiden pa en ma. Waren zelf druk zat met het bedrijf. Pa was marskramer, moest vaak venten en was er dus bijna nooit. Doordeweeks langs de boer. En zaterdag moest-ie terug om alles dat niet in de vrachtwagen op voorraad was, na te brengen. Harold en ik leerden dus al vroeg om zelf onze problemen op straat op te lossen. Zo ging dat nu eenmaal. Ik weet nog dat Pinda en Berné Vulkers eens ruzie hadden. Toen pakte Harrie zo de riem uit de broek. Pats! Kon het niet winnen. Dan ging het er soms van hoor.
De basis is puur en alleen gelegd bij SVD. Mán, de weekenden hing ik de hele dagen rond op Gerner. Zaterdagochtend vroeg zelf voetballen en daarna nóg de hele dag met de bal in de weer. Zondag moesten we om de week verplicht met mijn ouders op visite. Vreselijk vonden Harold en ik dat. Het gevoel dat het eerste elftal speelde terwijl jij ergens verplicht aan de koffie zat. De zondagen op het sportpark waren prachtig. Eerst kijken bij de veteranen, waar pa voetbalde. Nou ja, voetbalde, pa kon eigenlijk helemaal niet voetballen. Was meestal grensrechter. Maar wij keken wel altijd. En daarna dus kijken bij het eerste elftal. Het kon me niet gek genoeg. Alles was voetbal, van vroeg tot laat. Als je ziet hoeveel uren wij toen gevoetbald hebben en je kijkt naar de jeugd van nu, is dat een wereld van verschil. Wij voetbalden zeker vier uur per dag. Moet je kijken hoeveel balcontacten je dan hebt in een week. Niets was mooier dan hele dagen met de bal bezig zijn.
De basis is puur en alleen gelegd bij SVD. Mán, de weekenden hing ik de hele dagen rond op Gerner.
De stofjas van Bertus
De voetbalkampen van toen weet ik bijvoorbeeld nog wel. Vergeet je nooit weer. Dat was echt een sensatie. Op pad met Bartje Bergman, Willem Bremmer, Henkie Wessels, Jannes Platje, Jan Buitenhuis. Nu doe ik ongetwijfeld een hoop mensen tekort. De trainers en leiders uit mijn jeugd, ze hebben allemaal bijgedragen aan mijn uiteindelijke profcarrière. Ik heb nog een vergeelde foto met daarop auto’s van toen, weet je wel, gingen we in zo’n oude Kadet een week op kamp naar Assen. Fenomenaal, zulke toernooien. Alleen maar voetballen, voetballen, voetballen. Bertus Lenferink was toen onze leider. Echt zo’n no-nonsense type. Had de klompen nog aan en de lange veejas, zo’n stofjas. Kom op, jongens! Trap d’r maar eentje in vandaag. Was het enige wat-ie zei. Klinkt simpel misschien, maar zo is het wél. Heerlijk nuchter.
Nuchter ben ik mijn hele leven al. Wij zijn thuis opgevoed met het idee: als je wat wilt, moet je er iets voor doen. Wij waren ondernemers, eigen baas. Dan moet je toch maar zien dat je de kost verdient. Voor mij was het voetbal alles. Ik vond het zó mooi en wilde niets liever dan beroepsvoetballer worden. Dromen is een groot woord, maar ik wist wel wat ik wou. Op school moest je wel eens invullen wat je graag wilde worden. Nou, ik wilde maar één ding: in het internaat van Go Ahead Eagles. Mijn leraar maatschappijleer van de TAK zei altijd dat ik maar beter door kon leren, omdat profvoetbal maar voor weinigen was weggelegd. Maar ik had al op jonge leeftijd het gevoel dat ik dat wel zou moeten kunnen. Een keer mochten we in de jeugd bij Dalfsen ballenjongen zijn in de Adelaarshorst. Ik weet het nog precies: durfde de bal amper naar een speler toe te gooien, zó keek je daar tegenop. Sinds 1974, ik was toen tien, wist ik zeker dat ik dáár in de Adelaarshorst wilde spelen. Je had toen de elftalposters in de VI. Allemaal bewaarde ik ze. Keek je echt tegenop: als je daar toch ooit op stond…
‘Bootcamp’ met Bennie
Wij hadden een hele goede lichting in de jeugd van SV Dalfsen. In de D’tjes, C’tjes en B’tjes werden we kampioen. Met Peter Brinkhof ben ik vervroegd naar de A’s gegaan, in de ploeg met Klumpertje, Jantje Bos en zo. Wij waren daar toen al wel klaar voor. Gerrit Driessen, trainer van het eerste, vond mij nog te jong om me in het eerste te laten debuteren. Vond ik flauwekul. Ik zat altijd al wel in vertegenwoordigende elftallen van Nederland, de beste dertig jeugdspelertjes van het land. Dus ik had al wel een beetje een idee op welk niveau ik zat. Dat vond ik niet bijster interessant, niet speciaal. Had het gevoel dat ik wel iets zou kunnen bereiken. Mijn motoriek had ik in ieder geval mee. Ja, eigenlijk tegen, maar omdat niemand iets verwachtte, was het verwachtingspatroon heel laag. Ik mocht een keer op proef trainen met het eerste van Go Ahead. Wim Woudsma was daar de vedette. Een behoorlijk team hoor, maar geen hoog niveau, vond ik toen.
Na de proeftraining werd ik uitgenodigd om met ingang van het nieuwe seizoen op het bekende internaat te komen. Ik weet nog dat mensen in Dalfsen weddenschappen afsloten om kratjes bier over hoe snel ik weer terug zou zijn… Dat motiveerde mij alleen al om te bewijzen dat ik het wél kon. Ik was toen zeventien en wilde topfit aan mijn tijd bij Go Ahead beginnen. De hele zomer heb ik doorgetraind, samen met Wimpie Volkerink. Onder leiding van Bennie Rientjes, mijn trainer van de A-jeugd, zijn we het Sterrenbos in gegaan. Sjouwen. Ik weet niet hoe lang en hoe vaak. Dat is Bennie wel toevertrouwd. Roppen, jongen! Tegenwoordig noemen ze dat bootcamp. Deden wij toen al, met Bennie. Dat is echt goud geweest. Toen ik aankwam op het internaat in Deventer, was ik de fitste van allemaal.
Ik weet nog dat mensen in Dalfsen weddenschappen afsloten om kratjes bier over hoe snel ik weer terug zou zijn. Dat motiveerde mij om te bewijzen dat ik het wél kon.
Rondje bier bij Bergman
Eindelijk zat ik dus in het internaat, met jongens als Frank Masmeijer en Kobus Nijssingh. Masmeijer, de grote ster uit Soest, liep rond alsof-ie al vier WK’s gewonnen had. Kobus kwam uit het woonwagenkamp in Apeldoorn. Z’n vader sliep met een geweer onder het bed. Ben ik nooit vergeten. De nachten deed ik soms geen oog dicht. Kobus klauterde iedere keer uit het stapelbed om in de wasbak te gaan zeiken. Was wel wennen, hoor. Thuis aan de Badinckstraat hadden Harold, Inge en ik gewoon een eigen slaapkamer. Op het internaat sliepen we met vier jongens van zeventien, achttien jaar op een zaaltje, in stapelbedjes. Daar heerste een strakke discipline. De koelkast zat op slot, anders werd-ie geplunderd. De telefoons waren afgesloten, omdat ze bang waren dat je constant naar huis zou bellen met heimwee.
Ik dacht: ik moet zo snel mogelijk weg hier. Zorgen dat ik bij de eerste selectie kwam. Dat is gelukt, al gauw had ik een contract in de vingers. Pa heeft nog voor me onderhandeld: 1250 gulden in de maand. Een gigantisch bedrag vond ik dat toen. Ineens kon ik in de cafétaria bij Bergman een keer een biertje weggeven, een rondje in doen. Mooi gevoel was dat! Maar goed, twee maanden nadat ik op het internaat kwam binnenlopen, maakte ik al mijn debuut in het eerste. Uit tegen Ajax. In De Meer, tegen Edo Ophof, Wim Kieft, Jesper Olsen. We verloren kansloos met 4-1 en ik heb geen bal geraakt. Gelukkig kreeg ik een week later de kans me meteen te revancheren. We wonnen thuis met 4-2 van ADO Den Haag en ik scoorde twee keer. Toen werd ik geaccepteerd, door mijn ploeggenoten, maar ook door de kritische supporters van Go Ahead. De IJsseltribune was de beste leerschool ooit. Als je érgens verrot gescholden werd, was het daar. Ik was soms blij dat het rust was en ik naar de overkant mocht. Dan moet je sterk in je schoenen staan hoor, als je dat los kunt laten. Mijn grote voordeel is dat ik een bepaalde overlevingsdrang had. En natuurlijk dat ik in mijn tweede wedstrijd al twee keer scoorde. Dan heb je meteen krediet opgebouwd. Eigenlijk ben ik nooit meer uit de basis verdwenen. Al snel kreeg ik er 500 gulden bij. Stond in mijn contract, dat ik opslag zou krijgen na tien basisplaatsen. Had ik zo te pakken. Kun je nagaan, de trainer van Dalfsen vond me te jong voor het eerste en twee maanden later speel je in De Meer tegen Ajax…
Betonnen handbalveldjes
Het leven in Dalfsen kon ik toch maar moeilijk loslaten. In mijn periode bij Go Ahead was ik op zondag bijvoorbeeld nog geregeld op de handbalveldjes te vinden. Weet je nog wel, die twee betonnen veldjes aan de Haersholteweg. Na de wedstrijd meteen richting Dalfsen en met de jongens nog een partijtje spelen op de veldjes. Gevaarlijk natuurlijk, voor hetzelfde geld brak je een been, maar dat maakte me geen reet uit. Ze zeggen wel eens dat een geur je herinnert aan tijden, periodes uit je leven. De geur van dat kleine, bruine balletje waar we tegenaan trapten toen. Ik wou dat ik er nog eentje had, zo’n handbalballetje. Of het gevoel dat ik had in de E’tjes, D’tjes. De geur in kleedkamer, het veld nat van de dauw, de onderlatten. Bestaan die dingen eigenlijk nog? Maar goed, aan zulke voorbeelden heb ik tijdens mijn carrière nog vaak gedacht.
De eerste échte grote stap was toen ik bij FC Groningen ging spelen. Mijn vrouw Loes en ik zijn toen samen in Zuidlaren gaan wonen. Toch weer een stuk verder van Dalfsen af. Helemaal als je ’s avonds naar Groningen reed. Sjonge, boven Hoogeveen zie je niets meer. Stikdonker. Alleen af en toe een boerderijtje. In het begin dacht ik wel eens: waar zijn we aan begonnen? Vooral voor Loes is dat een zware tijd geweest. Daar heb ik verschrikkelijk veel respect voor. Ik bedoel, als voetballer ben je veel van huis. Huishouden en opvoeding van de kinderen komen dan vooral bij de vrouw terecht. Met haar heb ik ontzettend veel geluk gehad. Ze komt uit Hoonhorst, is geboren aan de Koelmansstraat. Broodnuchter. Wordt nergens warm of koud van. Dat heb je wel nodig, hoor. Het is niet niks als je als vrouw vaak alleen thuis zit in een dorp waar je niemand kent. Veel spelersvrouwen kunnen daar niet mee omgaan. Tegenwoordig heb je Skype en mobieltjes, maar dat was toen niet. Wij zaten in de winterstop eens in Maleisië met Groningen. Drie weken lang. Telefoon was niet te betalen. Schrijf je een brief, komt dat ding aan een week nadat je zelf al lang weer thuis bent. Ik was altijd blij als ik weer thuis was bij Loes en onze kinderen Brenden en Shyfra.
Zeventig koeien
De mooiste tijd heb ik gehad bij Schalke, mijn achttiende profseizoen. Ik wilde eigenlijk al een jaar eerder stoppen. Had dat al kenbaar gemaakt in de spelersgroep, toen manager Rudi Assauer hier ineens het erf op kwam rijden, in een dure Mercedes en met z’n bekende sigaar in de mond. Zegt-ie ineens bloedserieus: Lange, ik regel een helikopter voor je! Dat kon natuurlijk niet; die koeien schrikken zich rot. Toen kwam-ie met het plan van een privéchauffeur op de proppen. Vond ik niks, dat idee van zo’n pipo met een hoge hoed. Uiteindelijk heeft Harold ontslag genomen en is voor me gaan chauffeuren. Heeft een seizoen lang met me op en neer gereden tussen Dalfsen en Gelsenkirchen. Daar ben ik Harold verschrikkelijk dankbaar voor. Joh, het contrast kon niet groter. Van 70.000 man op zaterdagmiddag in het Parkstadion naar zeventig koeien op zaterdagavond in Dalfsen. Na dat seizoen heb ik afscheid genomen. Loes had een prachtig feest georganiseerd. Stond Nikx hier in de tuin te spelen, met Erwin Nijhoff. Onvergetelijk.
Van 70.000 man op zaterdagmiddag in het Parkstadion naar zeventig koeien op zaterdagavond in Dalfsen.
Als ik terugkijk vind ik dat ik een prachtige carrière gehad heb. Ik speelde voor geweldige clubs. Go Ahead, Groningen, Mechelen, Brugge, PSV, Schalke: het zijn allemaal volksclubs met een grote aanhang. Voetbal leefde overal gigantisch. Dat heeft me altijd geweldig aangesproken. De hele entourage. Daarnaast heb ik toch maar mooi zes keer voor Oranje gespeeld. Het mooie vind ik dat de interlands verspreid zijn over mijn loopbaan. Dat geeft aan dat ik een constant niveau gehaald heb. Kijk, Van Basten en Kieft waren natuurlijk veel beter, maar daar achter was ik altijd wel in beeld. Misschien had er wel iets meer in gezeten als ik minder de trek naar Dalfsen in de kop had gehad. In mijn tijd bij Brugge kon ik op een gegeven moment naar een Spaanse club. Klinkt mooi natuurlijk, maar dat heb ik geen moment overwogen. Was mij te ver weg. Ik moest Dalfsen binnen bereik hebben, op een paar uur met de auto. Dat je zo even heen en terug kon, weet je wel. Het vliegtuig was al geen optie. Van vliegen ben ik sowieso niet kapot. Nee, het is prima zo. Eigenlijk is de cirkel rond, nu ik in de veteranen speel, met dezelfde jongens als uit mijn jeugd. In de kleedkamer heb ik weer datzelfde gevoel van vroeger. Op zondagochtend je eigen tas inpakken, het ouwehoeren, de gezelligheid in de kantine, de shirtjes wassen. Nu besef ik weer wat ik tijdens mijn carrière allemaal gemist heb.”